25607 |
inschieten |
inschieten:
enšētǝ (Q095p Maastricht)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
29750 |
inslaan |
inschurgen:
enšø̜rǝgǝ (Q095p Maastricht),
inzetten:
enzę ̞tǝ (Q095p Maastricht)
|
De droge vormelingen naar en in de oven brengen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen het aanvoeren en het opstapelen van de stenen. De eerste handeling duidt hij aan met de term brikken schurgen, de tweede met inzetten. Het lemma bevat zowel opgaven voor de veldoven als voor de meer fabrieksmatig georganiseerde steenovens. [N 98, 118; N 98, 152; monogr.]
II-8
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inhouwen:
⁄t huit in (Q095p Maastricht),
inslaan:
enslōn (Q095p Maastricht),
inslaon (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sleit in (Q095p Maastricht),
⁄t sleug in (Q095p Maastricht)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (Q095p Maastricht),
voorspannen:
vø̄rspanǝ (Q095p Maastricht)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
23605 |
introïtus |
intrede:
intrej (Q095p Maastricht),
introtus (<lat.):
den introïtus (Q095p Maastricht),
introitus (Q095p Maastricht),
introojtus (Q095p Maastricht),
introowietus (Q095p Maastricht),
introwietus (Q095p Maastricht),
introïtus (Q095p Maastricht)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25589 |
invetten |
insmeren:
ensmērǝ (Q095p Maastricht),
smeren:
smērǝ (Q095p Maastricht),
vetten:
vɛtǝ (Q095p Maastricht)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
25622 |
inzakken |
half gaar:
hāf gār (Q095p Maastricht),
inzakken:
(het brood is) engǝzak (Q095p Maastricht),
neerslaan:
nērslǭn (Q095p Maastricht),
strijpen:
strīpǝ (Q095p Maastricht)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
25626 |
inzakken of inzakking |
scheuren:
(het brood is) gǝšø̄rt (Q095p Maastricht)
|
Het inzakken of de inzakking van het brood, ontstaan doordat de deegpunten niet over elkaar vallen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 71; monogr.]
II-1
|
29034 |
inzepen |
inzepen:
enzęjpǝ (Q095p Maastricht)
|
Het gebruiken van zeep bij het gladmaken en openpersen van de naden. Volgens de informant van Q 198 wordt dit daar niet gedaan, omdat het stof dan tussen de naden blijft zitten. [N 59, 79; N 59, 186]
II-7
|
21867 |
inzet |
inzet:
inzat (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
īnzàt (Q095p Maastricht),
winst maken:
winsmake (Q095p Maastricht)
|
de inzet door de verkoper gedaan om de prijs op te voeren op een veiling [schut, buurmansschut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|