33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
zomerhuis:
zōmǝrhūs (Q095p Maastricht)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
31503 |
kookbeitel |
pletbeitel:
plęt˱bęjtǝl (Q095p Maastricht)
|
Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118]
II-11
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
cuisinière (Q095p Maastricht),
cuissinière (Q095p Maastricht),
kwisenjĕr (Q095p Maastricht),
kwizzenjeir (Q095p Maastricht),
kwizənjēͅrə (Q095p Maastricht),
De kwiezenjaer woort gepotloed De ruuster van de kwiezenjaer De kwiezenjaer noemde veer ouch ¯t kookmasjien
kwiezenjaer (Q095p Maastricht),
fornuis:
fərny(3)̄s (Q095p Maastricht),
Veer móste op ¯t fernuus koke, de gaas waos aofgeslote Het gebruikelijke woord is kwiezenjaer Verklw. fornuiske
fornuus (Q095p Maastricht),
haard:
hērt (Q095p Maastricht),
oventje:
Zèt ¯m in ¯t euvensje, dat is nog zoe lekker warm
euvensje (Q095p Maastricht)
|
fornuis [ZND 01 (1922)] || keukenfornuis || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32281 |
kookketel voor vaten |
kookketel:
kookketel (Q095p Maastricht)
|
De grote ketel waarin het vat in zijn geheel met kokend water verwarmd kan worden. In Heel (L 328) werd het vat in een grote veevoederketel met water gekookt. Ook het woordtype voerketel, dat voor Maasbree (L 267) en Blerick (L 269) werd opgegeven, duidt op een veevoederketel. [N E, 31]
II-12
|
19526 |
kookpot |
marmiet:
vleesketel
marmit (Q095p Maastricht),
pan:
pan (Q095p Maastricht),
De keuke stónt vol ketele, kasserolle, potten en panne
pan (Q095p Maastricht),
Verklw. penneke
pan (Q095p Maastricht),
pand:
paand (Q095p Maastricht),
pand (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
bekend vaatwerk || berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pan [ZND m] || pand || perceel
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
eten:
etə (Q095p Maastricht),
gekookts, het -:
gəkōōks (Q095p Maastricht),
koken:
kooke (Q095p Maastricht),
kook, de -:
də kōōk (Q095p Maastricht),
kôok (Q095p Maastricht),
kooksel:
kooksel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kooksəl (Q095p Maastricht)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
höd (Q095p Maastricht),
kabots:
jonge koolplanten
kabotse (Q095p Maastricht),
kool:
kuul (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kyl (Q095p Maastricht),
moes:
moos (Q095p Maastricht),
-
moos (Q095p Maastricht)
|
[N Q (1966)] [ZND m]Hoe noemt u: de kool in het algemeen (kol, kóél, kapp\\s) [N 71 (1975)] || kool
I-7
|
28393 |
koolgruis |
gruis:
grys (Q095p Maastricht [Eisden])
|
Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.]
II-5
|
24192 |
koolmees, mees |
dobbelmees:
dobbelmies (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
koolmeesje:
ko:lme:ske (Q095p Maastricht),
mees:
mees(ke) (Q095p Maastricht),
mies (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
meesje:
meeske (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
mieske (Q095p Maastricht),
miĕske (Q095p Maastricht),
zwartkopmees:
zwartkop-mies (Q095p Maastricht)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)] || koolmees [ZND 43 (1943)] || koolmees (14 flinkste en bekendste der boombuitelaars; gele zijkanten; broedt in allerlei gaten, ook bij huizen; roep vaak [tie-ta] of [tie-tie-ta] [N 09 (1961)] || mees [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21016 |
koolraap |
kluitjes:
Endepols
kluutsjes (Q095p Maastricht),
knol:
eigen spellingsysteem
knol (Q095p Maastricht),
kolderaap:
kuulderaap (Q095p Maastricht),
kuuldəraap (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
kŭŭldəraap (Q095p Maastricht),
kolderaapje:
kuulderepkes (Q095p Maastricht),
kolleraap:
kuleraab (Q095p Maastricht),
WLD
kŭŭlərāāp (Q095p Maastricht),
koolderaap:
kuulderaab (Q095p Maastricht),
kuulderaap (Q095p Maastricht),
koolraap:
koolraap (Q095p Maastricht),
kuulraap (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
eigen spellingsysteem
koolraap (Q095p Maastricht),
Endepols
kuulraap (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kuulrab (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
kŭŭləraap (Q095p Maastricht),
WLD
kuulraap (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
reube:
reubə (Q095p Maastricht),
Endepols = als veevoer
reube (Q095p Maastricht),
WLD
reube (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || koolraab || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)] || raapkool
I-7
|