24215 |
nest |
nest:
nès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
mv.
nèste (Q095p Maastricht)
|
nest [ZND m]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nès (Q095p Maastricht),
Endepols
e nes (Q095p Maastricht),
nès (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WBD/WLD
nés (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WLD
nès (Q095p Maastricht),
nèst (Q095p Maastricht),
nés (Q095p Maastricht),
ən nés (Q095p Maastricht),
nest jongen:
ideosyncr.
è nes jongen (Q095p Maastricht),
worp:
wurrəp (Q095p Maastricht),
wörrəp (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
wörəp (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bouwe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bouwə (Q095p Maastricht),
bowwə (Q095p Maastricht),
nest bouwen:
nes bouwə (Q095p Maastricht),
nest maken:
nes makə (Q095p Maastricht),
nestelen:
nestələ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
nèstele (Q095p Maastricht),
nestje maken:
e neske make (Q095p Maastricht),
nēskə maakə (Q095p Maastricht)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
néskèske (Q095p Maastricht),
néskèskə (Q095p Maastricht)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
gauw:
gaw (Q095p Maastricht),
uitvliegen:
oetvleege (Q095p Maastricht),
oetvleegə (Q095p Maastricht),
oetvlege (Q095p Maastricht),
uitvlieger:
oetvleger (Q095p Maastricht),
vlug:
vlök (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
vlök zien (Q095p Maastricht)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25594 |
netborstel |
borstel:
bø̄rstǝl (Q095p Maastricht),
netborstel:
nętbø̄rstǝl (Q095p Maastricht),
pinsel:
pensǝl (Q095p Maastricht)
|
Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.]
II-1
|
28782 |
neteldoek |
netelendoek:
nītǝlǝdōk (Q095p Maastricht)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
25595 |
netvloeistof |
suikerwater:
sokǝrwātǝr (Q095p Maastricht),
water:
water (Q095p Maastricht)
|
Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
17608 |
neus |
neus:
neus (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
nøjs (Q095p Maastricht)
|
neus [DC 01 (1931)], [ZND m] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
bikkel:
bikkel (Q095p Maastricht),
gevel:
gevel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kokkel:
kokkel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kōkel (Q095p Maastricht),
kòkkel (Q095p Maastricht),
kókəl (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
n lang kökkel (Q095p Maastricht),
i.e. dikke neus.
kokkel (Q095p Maastricht),
kokkerd:
kókkərt (Q095p Maastricht),
pintneus:
Spits.
pintneus (Q095p Maastricht),
platneus:
(lielikke) platneus (Q095p Maastricht),
tuitel:
tuitel (Q095p Maastricht),
i.e. lange, spitse neus.
tuîtel (Q095p Maastricht),
voorgevel:
vèùrgeejvel (Q095p Maastricht)
|
neus [DC 01 (1931)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|