33383 |
paardekrib |
krib:
krep (Q095p Maastricht),
kręp (Q095p Maastricht),
paardekrib:
pērdǝkrep (Q095p Maastricht)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
24414 |
paardenhorzel |
mispel:
mispel (Q095p Maastricht)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33382 |
paarderuif |
roop:
rø̜i̯p (Q095p Maastricht),
ruif:
rø̜i̯f (Q095p Maastricht)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardestal:
pērdǝ[stal] (Q095p Maastricht),
paardsstal:
pērts[stal] (Q095p Maastricht)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtȳx (Q095p Maastricht),
paardsgetuig:
pɛrts˲gǝtȳx (Q095p Maastricht),
schippersgetuig:
šepǝrs˲gǝtȳx (Q095p Maastricht),
tuig:
tȳx (Q095p Maastricht)
|
[N 98, 52; monogr.]De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10, II-8
|
24546 |
paardezuring |
paardssurelle:
peersserel (Q095p Maastricht),
surelle (fr.):
deze zuring heeft heen aparte naam maar zuring (geslachtsnaam) is -
serél (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
WLD
serréél (Q095p Maastricht)
|
paardezuring (Rumex aquaticus L.) [DC 60a (1985)] || Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
meesterknecht:
męi̯stǝr[knecht] (Q095p Maastricht),
voerman:
vōrmān (Q095p Maastricht)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
25037 |
paars, violet |
violet:
fiejelèt (Q095p Maastricht)
|
violet, paars
III-4-4
|
24863 |
paarse dovenetel |
paarse brandnetel:
WLD
paorsə brannietəl (Q095p Maastricht),
paarse dovenetel:
pārsǝ dǫu̯vǝnētǝl (Q095p Maastricht)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.] || Paarse dovenetel (lamium purpureum 10 tot 30 cm groot. De bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, gesteeld, stomp, de bladrand is gekarteld; de bloemen met een kortere kroonbuis en van binnen met haarkrans, de kleur is purperrood. De bloeitijd [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
paosbeech (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|