e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijzen gaan: gōn (Maastricht), los zijn: (het deeg) es los (Maastricht), opgaan: opgōn (Maastricht) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen rijzen: rizǝ (Maastricht), ruizelen: ryzǝlǝ (Maastricht) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rikken (kaartspel) rikken: rekə (Maastricht) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
rimpelen, fronsen fronsen: fronsǝ (Maastricht), frōnsǝ (Maastricht), frǫwsǝ (Maastricht) Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.] II-7
rimpels rimpels: rimpels, rimpel (Maastricht, ... ), rūmpele (Maastricht) Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)] || rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)] III-1-1
ring ring: ene (R)eehngk-S-S (Maastricht), rink (Maastricht) ring [GTP] III-1-3
ringbaard ringbaard: ringbaard (Maastricht), vissersbaard: vĕssersbaard (Maastricht) ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)] III-1-1
ringen ringen: reŋǝ (Maastricht) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten draden aftrekken: draojer aoftrekke (Maastricht), ringen: renge (Maastricht), rɛŋə (Maastricht, ... ) [N Q (1966)] [ZND 01 (1922)] [ZND 01u (1924)]peulen ontdraden I-7
ringhout molenring: mø̄.lǝrē.ŋk (Maastricht), rijnhout: rī.nhǫwt (Maastricht) Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.] II-3