e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuipen begavingen: bəgaovingə (Maastricht), stuipen: de stupe höbbe (Maastricht), de stuupe höbbe (Maastricht), in də stuupə liggə (Maastricht), stupe (Maastricht), stuupe (Maastricht), stuupə (Maastricht), stuipjes: stuupkes (Maastricht) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuitbeen knookje: kneukske (Maastricht), staartje: stärtsje (Maastricht), stuitje: stutsche (Maastricht), stuutsje (Maastricht, ... ) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: stubben (Maastricht), ut begint te stöbben (Maastricht), ⁄t stubt (Maastricht), ps. of toch omspellen volgens Frings: [st$bb\\]?  stöbbə (Maastricht), stuiven: stuive (Maastricht), ⁄t stuif (Maastricht) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND 07 (1924)] III-4-4
stuiver knab: knap (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  knàp (Maastricht), knabje: knepke (Maastricht), knèpke (Maastricht, ... ), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  knèpke (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!  kne.pke (Maastricht), stuivertje: e stuiverke (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  stui-jverke (Maastricht) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuntelen haspelen: haspele (Maastricht, ... ), haspelle (Maastricht), haspələ (Maastricht), hàs.pələ (Maastricht), hàspələ (Maastricht), klommelen: kloomele (Maastricht), niet goed maken: neet good gemaak (Maastricht), niet op de goede manier maken: neet make op de gooj meneer (Maastricht), stuntelen: stuntele (Maastricht, ... ), stöntələ (Maastricht) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4
stuwkracht stuwkracht: štywkrax (Maastricht), waterkracht: wātǝrkra.xt (Maastricht) De stuwkracht van het water is meestal afhankelijk van het verval. Vgl. het lemma ɛvervalɛ. Het woordtype gewicht (Q 88) is terug te voeren op het feit dat bij bovenslagmolens de bakken met water gevuld moeten worden en door dat gewicht het rad in beweging wordt gezet.' [Jan 90; Coe 34; Grof 67] II-3
suiker suiker: sókker (Maastricht), sókkər (Maastricht) suiker [ZND 07 (1924)] III-2-3
suikerbiet suikerkroot: søkǝrkrǭt (Maastricht), sǫkǝrkrōt (Maastricht), witte kroot: wetǝ krōt (Maastricht) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikerbrood hoofd: ¯n huid, twie huijer sókker  huid (Maastricht), suikerbrood: sokker broed (Maastricht), sokkerbroed (Maastricht), suikermik: sookker mik (Maastricht), sökermik (Maastricht) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || kegelvormig suikerbrood III-2-3
suikerklontje klompje: klumpke (Maastricht), klontje: kleunsje (Maastricht), kleunsjə sòkkər (Maastricht), kleuntsje (Maastricht), kleuntsjə (Maastricht), klēūntsjə (Maastricht), klunsje (Maastricht, ... ), kluntsche (Maastricht), kluntsje (Maastricht), kluntsjə (Maastricht), klūnsjə (Maastricht), klöntsjə (Maastricht) klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] III-2-3