18061 |
stuipen |
begavingen:
bəgaovingə (Q095p Maastricht),
stuipen:
de stupe höbbe (Q095p Maastricht),
de stuupe höbbe (Q095p Maastricht),
in də stuupə liggə (Q095p Maastricht),
stupe (Q095p Maastricht),
stuupe (Q095p Maastricht),
stuupə (Q095p Maastricht),
stuipjes:
stuupkes (Q095p Maastricht)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
knookje:
kneukske (Q095p Maastricht),
staartje:
stärtsje (Q095p Maastricht),
stuitje:
stutsche (Q095p Maastricht),
stuutsje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
stubben (Q095p Maastricht),
ut begint te stöbben (Q095p Maastricht),
⁄t stubt (Q095p Maastricht),
ps. of toch omspellen volgens Frings: [st$bb\\]?
stöbbə (Q095p Maastricht),
stuiven:
stuive (Q095p Maastricht),
⁄t stuif (Q095p Maastricht)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
knab:
knap (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
knàp (Q095p Maastricht),
knabje:
knepke (Q095p Maastricht),
knèpke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
knèpke (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!
kne.pke (Q095p Maastricht),
stuivertje:
e stuiverke (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
stui-jverke (Q095p Maastricht)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18929 |
stuntelen |
haspelen:
haspele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
haspelle (Q095p Maastricht),
haspələ (Q095p Maastricht),
hàs.pələ (Q095p Maastricht),
hàspələ (Q095p Maastricht),
klommelen:
kloomele (Q095p Maastricht),
niet goed maken:
neet good gemaak (Q095p Maastricht),
niet op de goede manier maken:
neet make op de gooj meneer (Q095p Maastricht),
stuntelen:
stuntele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
stöntələ (Q095p Maastricht)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26385 |
stuwkracht |
stuwkracht:
štywkrax (Q095p Maastricht),
waterkracht:
wātǝrkra.xt (Q095p Maastricht)
|
De stuwkracht van het water is meestal afhankelijk van het verval. Vgl. het lemma ɛvervalɛ. Het woordtype gewicht (Q 88) is terug te voeren op het feit dat bij bovenslagmolens de bakken met water gevuld moeten worden en door dat gewicht het rad in beweging wordt gezet.' [Jan 90; Coe 34; Grof 67]
II-3
|
20847 |
suiker |
suiker:
sókker (Q095p Maastricht),
sókkər (Q095p Maastricht)
|
suiker [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
søkǝrkrǭt (Q095p Maastricht),
sǫkǝrkrōt (Q095p Maastricht),
witte kroot:
wetǝ krōt (Q095p Maastricht)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
hoofd:
¯n huid, twie huijer sókker
huid (Q095p Maastricht),
suikerbrood:
sokker broed (Q095p Maastricht),
sokkerbroed (Q095p Maastricht),
suikermik:
sookker mik (Q095p Maastricht),
sökermik (Q095p Maastricht)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || kegelvormig suikerbrood
III-2-3
|
20543 |
suikerklontje |
klompje:
klumpke (Q095p Maastricht),
klontje:
kleunsje (Q095p Maastricht),
kleunsjə sòkkər (Q095p Maastricht),
kleuntsje (Q095p Maastricht),
kleuntsjə (Q095p Maastricht),
klēūntsjə (Q095p Maastricht),
klunsje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kluntsche (Q095p Maastricht),
kluntsje (Q095p Maastricht),
kluntsjə (Q095p Maastricht),
klūnsjə (Q095p Maastricht),
klöntsjə (Q095p Maastricht)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|