e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tortelduif lachduif: lachdouf (Maastricht), soort duif  lachdouf (Maastricht), roekje: duifje, kindertaal  roekske (Maastricht), tortel: tortel (Maastricht), tortelduif: torteldouf (Maastricht, ... ), toͅrtəldoͅu̯f (Maastricht, ... ) duif, ov. soorten || lachduif || Lachduif: soort duif. || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || Tortel: duivensoort. || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] || Tortelduif: tortel. III-3-2, III-4-1
touwtjespringen touwtjespringen: tuike springe (Maastricht), tuike-springe (Maastricht), /  tuijke springe (Maastricht), tuike springe (Maastricht), tuike springe/ (Maastricht) Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] || touwtje springen/ [SND (2006)] || Touwtje-springen. III-3-2
traag langzaam: laanksam (Maastricht), langsaam (Maastricht, ... ), lāānksəm (Maastricht), lui: luij (Maastricht), saaieltig: zajeltig (Maastricht), cf. Schuermans p. 565 s.v. "saaielen"(L im.) id. als in Bra. sammelen, semmelen  sajeltig (Maastricht), sloom: sloom (Maastricht, ... ), traag: traog (Maastricht, ... ), təraoch (Maastricht), vuil: voel (Maastricht), zeuren: zeure (Maastricht) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag || traag, langzaam III-1-4
traag praten lijzig praten: leizig praotə (Maastricht), saaieltig (bn.): sajeltig (Maastricht), zauwelen: zawwele (Maastricht, ... ), zawwələ (Maastricht, ... ), zàw.wələ (Maastricht), zeiketig (bn.): zeiketig (Maastricht), zemelen: zeemələ (Maastricht), zemele (Maastricht, ... ), zemelen (Maastricht), zīēmələ (Maastricht), zeveren: zeivərə (Maastricht), zijveren (Maastricht) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trage vrouw oele: mar.: oelewapper?  oele (Maastricht), plots: Rh.Wb. VI, kol. 1002, s.v. Plutsche = verächtl. plumpes Weib  plótsj (Maastricht), saaieltrijn: cf. Schuermans p. 565 s.v. "saaielen"(L im.) id. als in Bra. sammelen, semmelen; zie s.v. saaielaarster = een lomp, dom, sukkelachtig vrouwmensch  sajeltrijn (Maastricht), schroet: sjroet (Maastricht), ə sjrōēt (Maastricht), semmel: semmel (Maastricht), stomme geit: stōm geijt (Maastricht), stomme tante: stom tant (Maastricht), stomme trien: stomtriene (Maastricht), troela: troe.làà (Maastricht), troela (Maastricht), tutje: e tutteke (Maastricht), tutnel: tutnel (Maastricht), zeikerd: ⁄n zeikərt (Maastricht) een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)] || semmel, talmster, treuzelaarster || teutster III-1-4
traktatie bij het plaatsen van de mei pannenbier: panəbēr (Maastricht) De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)] III-3-2
tralie tralie: trāli (Maastricht), tranjel: tranjəl (Maastricht) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen jankogen: jènkouge (Maastricht), krijtogen: krietouge (Maastricht), lopende ogen: lōppente ōggen (Maastricht), traanogen: traanouge (Maastricht), tranende ogen: traonende ouge (Maastricht), waterende ogen: waterende aoge (Maastricht) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gaank (Maastricht, ... ), trant: trant (Maastricht) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: trap (Maastricht, ... ), D¯n trap aofgoon Op d¯n trap kump ¯ne roeje luiper ¯ne Smalen, ¯ne breijen trap  trap (Maastricht) aantal treden bij elkaar met leuning || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1