17676 |
dij |
boven de knie:
boven de knie (Q192p Margraten),
bovenbeen:
boivenbein (Q192p Margraten)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dīk (Q192p Margraten)
|
Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8
|
20714 |
dikke boterham |
smouer:
sjmouer (Q192p Margraten)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18688 |
dikke want |
pijenhaas:
piejeheisje (Q192p Margraten)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
sjerp:
sjerrep (Q192p Margraten)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
dolle dinsdag:
Dolle Dinsdag (Q192p Margraten)
|
naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
31706 |
dissel |
disselboom:
disǝlbōm (Q192p Margraten),
distelboom:
destǝlbǫm (Q192p Margraten)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (Q192p Margraten),
kind:
kīēnd (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten),
meidje:
meetsjə (Q192p Margraten)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
hee wreef zien sjoon op mèt ⁄ne dook (Q192p Margraten)
|
Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
de gool (Q192p Margraten)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|