19292 |
treiteren |
kreiten:
krētə (Q089p Martenslinde),
pijnigen:
iemed peinige (Q089p Martenslinde),
plagen:
iemed plwogen (Q089p Martenslinde),
treiteren:
iemed treiteren (Q089p Martenslinde)
|
Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
apperteet (Q089p Martenslinde),
goesting:
goesting (Q089p Martenslinde)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
stroppen:
strepǝ (Q089p Martenslinde)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
monəka (Q089p Martenslinde),
mōnəka (Q089p Martenslinde),
hoge o
mōnɛka (Q089p Martenslinde)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekkə (Q089p Martenslinde)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
19362 |
treuzelaar |
treuzelaar:
wonəndrēzelar (Q089p Martenslinde)
|
Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
treuzelen:
drēzələ (Q089p Martenslinde),
həzituotədrēzələ (Q089p Martenslinde)
|
Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
22393 |
troef |
troef:
trōēf (Q089p Martenslinde)
|
Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
ǫpgǝlōpǝn (Q089p Martenslinde),
ǫpxǝlōpǝ (Q089p Martenslinde)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
19317 |
trots |
groots:
grøͅts (Q089p Martenslinde),
ô kort
grôts (Q089p Martenslinde)
|
groots [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|