17976 |
zieke |
zieke:
zieke (Q089p Martenslinde)
|
De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zigdə (Q089p Martenslinde)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
ki:kə (Q089p Martenslinde),
kieke (Q089p Martenslinde),
zien:
zien (Q089p Martenslinde)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
zai̯ (Q089p Martenslinde),
zij(de):
zaj (Q089p Martenslinde)
|
Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
viedel:
vjodəl (Q089p Martenslinde),
zij:
zai (Q089p Martenslinde)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lędǝrǝ (Q089p Martenslinde)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snuiten:
snitə (Q089p Martenslinde)
|
snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
27824 |
zijwand |
komp:
(mv)
ko.mpǝ (Q089p Martenslinde)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
22771 |
zingen |
zingen:
zenge (Q089p Martenslinde),
zénge (Q089p Martenslinde)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q089p Martenslinde)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|