e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Martenslinde

Overzicht

Gevonden: 1904
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klokhuis wrang: vroͅ:x (Martenslinde) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] III-2-3
kluit kluit: mengsel van kolengruis en leem tot bollen gerold, die destijds in open vuur werden gestookt  klēt (Martenslinde) kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)] III-2-1
kluit aarde klot: klǫt (Martenslinde) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: klau̯ə (Martenslinde) Kluwen. [ZND 01 (1922)] III-1-3
knellen pitsen: pitse (Martenslinde), pitsə (Martenslinde) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitse (Martenslinde) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneuzen blutsen: bletsə (Martenslinde), bleͅtsə (Martenslinde) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knie knie: knie (Martenslinde), knī (Martenslinde) knie [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
kniezen grommelen: hè es alteed ënt groemmele (Martenslinde) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Martenslinde), pitsen: pitse (Martenslinde), pitsə (Martenslinde) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2