24385 |
teek |
teek:
teak (Q204a Mechelen),
tééke (Q204a Mechelen),
WLD
teek (Q204a Mechelen)
|
teek [DC 30 (1958)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33793 |
teelballen, testes |
klitsen:
kløtsǝ (Q204a Mechelen),
kloten:
klōtǝ (Q204a Mechelen)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
šax (Q204a Mechelen),
schachtpummel:
šaxpumǝl (Q204a Mechelen)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
buidel:
bȳl (Q204a Mechelen
[(buidel: zak)]
)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tiejn (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
tiejne (Q204a Mechelen),
tījən (Q204a Mechelen),
tên (Q204a Mechelen)
|
teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
tenentreder:
tīnǝtrɛi̯nǝr (Q204a Mechelen)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
fetteren:
fɛtǝrǝ (Q204a Mechelen),
klabieteren:
klābitǝrǝ (Q204a Mechelen)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
31863 |
tegen de draad in schaven |
tegen de draad schaven:
tē̜gǝ dǝr drǭt šāvǝ (Q204a Mechelen)
|
Tegen de richting van de houtvezels schaven. [N 53, 115]
II-12
|
31896 |
tegen de draad inschuren |
tegen de draad schuren:
tē̜gǝ dǝr drǭt šūrǝ (Q204a Mechelen)
|
Het hout tegen de richting van de houtvezels schuren. [N 53, 155f]
II-12
|
31983 |
tekenaar |
tekenaar:
tēkǝnēr (Q204a Mechelen)
|
De persoon die de werktekeningen maakt. [N 53, 205c]
II-12
|