33631 |
waterput |
put:
pøt (Q204a Mechelen),
puts:
pø̄ts (Q204a Mechelen)
|
[N 12 (1961)] [SGV (1914)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterring:
wātǝrreŋk (Q204a Mechelen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
waterschpin (Q204a Mechelen)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32704 |
watervoor |
watervoor:
wātǝr[voor] (Q204a Mechelen)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
21675 |
wbd: afzeggen |
afzien:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
aafzīēn (Q204a Mechelen)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21683 |
wbd: in trek |
goed gaan:
ze gunt good (Q204a Mechelen),
goed liggen:
ze lieje gaod (Q204a Mechelen),
gouden markt:
enne gooh máát (Q204a Mechelen)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten staan:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
laote sjtōē.we (Q204a Mechelen),
laten zitten:
laote zitte (Q204a Mechelen),
lét em zitte der mit (Q204a Mechelen)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21680 |
wbd: kwaadgeld |
<wieveel gaat daar van af>:
wievöl geet do van aaf (Q204a Mechelen)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21679 |
wbd: kwaadgeld = kwaadgeld |
kwaad geld:
koewetgeld (Q204a Mechelen),
teveel, het ~:
wie veul is dat te veul (Q204a Mechelen)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
ich loat ze dich (Q204a Mechelen),
laote (Q204a Mechelen),
verkopen:
vör de priës verkoop ig de geet (Q204a Mechelen)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|