19563 |
borrelglaasje |
drupjesglaasje:
drupkesgleske (Q204a Mechelen),
dröpkesglae.ske (Q204a Mechelen)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrs (Q204a Mechelen)
|
Bij houtverbindingen, het eindvlak dat ontstaat wanneer er een pen of keep aan het stuk hout wordt gezaagd. Zie ook afb. 128. Een borst kan rechthoekig of schuin zijn uitgevoerd. [N 54, 42b]
II-12
|
19497 |
borstel |
borstel:
bø͂ͅštəl (Q204a Mechelen)
|
borstel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
borstelenhaar:
bèùjesjtele hôôr (Q204a Mechelen),
stekels:
stèjkel (Q204a Mechelen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
brôs (Q204a Mechelen)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bōǝršrēm (Q204a Mechelen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
onderstoep:
oondersjtuub (Q204a Mechelen),
stoep:
schtoep (Q204a Mechelen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
onderlijfje:
oonderlīēfke (Q204a Mechelen),
onderstoep:
oondersjtuub (Q204a Mechelen),
stoep:
manslujschtoep (Q204a Mechelen)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
onderlijfje:
oonderlīēfke (Q204a Mechelen),
onderstoep:
oondersjtuub (Q204a Mechelen),
stoep:
vrolujschtoep (Q204a Mechelen)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
spang:
schpang (Q204a Mechelen),
sjpang (Q204a Mechelen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|