18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q204a Mechelen)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zaomerklééjer (Q204a Mechelen),
zôômerklèjer (Q204a Mechelen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
goede kleren:
gôô klèjer (Q204a Mechelen),
zondagse kleren:
zoondaagse klèjer (Q204a Mechelen),
zondagskleren:
zondesklééjer (Q204a Mechelen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
zondagsscholk:
zoendesscholk (Q204a Mechelen),
zondagsschortel:
zoondags sjöttel (Q204a Mechelen)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
zondagskrank:
zōndāxskrāŋk (Q204a Mechelen)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q204a Mechelen)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zung (Q204a Mechelen)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
plat omgraven:
plat˱ ømgrāvǝ (Q204a Mechelen)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (Q204a Mechelen)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
lap (Q204a Mechelen),
zool:
zaol (Q204a Mechelen)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|