e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4070
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donker, duisterx duister: duuster (Mechelen) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
donkerbruine koe vale koe: vāl [koe] (Mechelen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dood (bn.) dood: doewt (Mechelen), kapot: kəpot (Mechelen) dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] III-2-2
doodmalen doodmalen: duǝtmālǝ (Mechelen) Het meel te fijn malen. [N O, 36e] II-3
doodskleed dodenmantel: dōēdemantel (Mechelen), doodsmantel: doedsmantel (Mechelen, ... ), kostuum: kostuum (Mechelen), lang kleed: langkleed (Mechelen), lijkenmantel: wit; alleen een voorkant  liekemantel (Mechelen) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doof doof: doof (Mechelen) doof [SGV (1914)] III-1-1
doofpot amerspot: aomerspot (Mechelen), ōͅmərspoͅt (Mechelen), doofpot: doofpot (Mechelen), krikkelskolenpot: kriekelskaolepot (Mechelen) doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
dooien afgaan: aafgaa (Mechelen), t slaakt]: ut waer liet nao ontdōē.we (Mechelen), ⁄t wéér geet aaf (Mechelen) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
doop doop: daup (Mechelen) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopdekentje doopdeksel: doupdéksel (Mechelen), doopdoek: (doupdook) (Mechelen), doopdook (Mechelen) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2