e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitmaken wie mag beginnen afkampen: afkāmpe (Meerlo), aftrappen: Twee kinderen gaan een onbeperkt aantal meters van elkaar af staan. Om beurten plaatsen zij demet schoen of klomp geschoeide voet voor de ander. Zo naderen zij elkaar. Ze kunnen ook hun voet dwars zetten, of de punt van hun voet gebruiken. Wie heet "gat"met de hele voet, de dwars geplaatste voet of met de punt dicht maakt is de winnaar en mag het eerst uit de meespelenden een keuze doen om zo twee partijen te vormen, of hij mag het spel beginnen.  áftrappe (Meerlo), aftreden: Sub trèje.  áftrèje (Meerlo), treden: Ook: áftrèje.  trèje (Meerlo) 2) Meten met hele en halve voetlengten. || Met voetlengten en -breedten de speelbeurt bepalen. || Op een of andere wijze door raden of aftrèje z.a., bepalen wie de eerste beurt heeft bij het spel, wie de 2e enz. III-3-2
uitnodigen uitnodigen: utnuudige (Meerlo) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitschelden schelden: schêlde (Meerlo, ... ), uitjouwen: utjouwe (Meerlo) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitsluitsel uitsluitsel: utsluutsel (Meerlo) een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1
uitstellen uitstellen: utstelle (Meerlo) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: utvlucht (Meerlo), ütvlócht (Meerlo) uitvlucht || wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen van het paard paardemest: pē̜rdǝmest (Meerlo) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien flater: flātǝr (Meerlo) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken uitwijken: utwikǝ (Meerlo), ŭŭtwieke (Meerlo) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] || met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] I-10, III-3-1
unster ponder: punter (Meerlo), laatste woord niet te lezen  mit enne punter wège (Meerlo) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1