31168 |
holpijp |
holpijp:
hǫlpīp (L217p Meerlo)
|
Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73]
II-11
|
24323 |
hom |
hom:
eigen spellingsysteem
hom (L217p Meerlo),
melkkuit:
melkkoet (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] || hom, mann. viszaad
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L217p Meerlo),
hòmmel (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
hommel (L217p Meerlo),
mooshommel:
klein soort bruine hommel die op de grond woont in een nest van mos en droge halmen
mōshómmel (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] || hommel, soort
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hoomp (L217p Meerlo)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klont:
ps. boven de ó moet nog een lengteteken staan; deze combinatieletter is niet te maken!
klónt (L217p Meerlo),
kluit:
klŭŭt (L217p Meerlo),
Enne klüt dieëg: een klomp deeg.
klüt (L217p Meerlo),
knoep:
knoep (L217p Meerlo)
|
klont, kluit || kluit [SGV (1914)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hōnd (L217p Meerlo)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L217p Meerlo)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
25315 |
hont, maat van 196 vierkante meter of 14 roeden |
bunder:
= 3 merrage.
1 boender (L217p Meerlo)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 196 vierkante meter, dat is 14 roeden (zie vraag 111) [hont] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
höit (L217p Meerlo),
kop:
kop (L217p Meerlo),
köp (L217p Meerlo)
|
hoofd [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
parsvleisch (L217p Meerlo),
pars˃vleͅi̯s (L217p Meerlo)
|
hoofdkaas || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|