22418 |
kegelen |
kegelen:
kègele (L217p Meerlo),
kɛ̄gələ (L217p Meerlo)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || Kegelen.
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mit kɛ.gəls wört nimir gəspø.lt (L217p Meerlo)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
31266 |
kegelvormige tas |
hoorn:
hǫrǝ (L217p Meerlo)
|
Een kegelvormig aambeeldje dat met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat of tasgat wordt geplaatst of tussen de bekken van een bankschroef wordt geklemd. Het werktuig wordt gebruikt om er kleine metalen voorwerpen, zoals ringen en schakels van kettingen, op te vormen. Zie ook afb. 25. [N 33, 48]
II-11
|
19664 |
kelder |
kelder:
kē̝ͅldər (L217p Meerlo)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kenne (L217p Meerlo),
kènne (L217p Meerlo)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kel (L217p Meerlo),
kɛl (L217p Meerlo)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
met lengteteken op de e
kèrk (L217p Meerlo)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerkhaof (L217p Meerlo)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23334 |
kerkwaarts |
kerkwaarts:
kèrkwarts (L217p Meerlo)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kermis (L217p Meerlo),
kirməs (L217p Meerlo)
|
kermis [RND] || Kermis.
III-3-2
|