17554 |
mager |
schrepel:
schrieĕpel (L217p Meerlo)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
mager worden:
mager werre (L217p Meerlo)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
zacht:
zoft (L217p Meerlo)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo,
L217p Meerlo),
mens:
mīnsch (L217p Meerlo)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
kerel:
kel (L217p Meerlo),
man:
man (L217p Meerlo),
mān (L217p Meerlo),
manskerel:
manskel (L217p Meerlo),
mansmens:
mansmīns (L217p Meerlo),
mens:
mins (L217p Meerlo),
mīns (L217p Meerlo),
vent:
vēnt (L217p Meerlo)
|
man || man, kerel || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || manspersoon
III-2-2
|
26825 |
mand |
korf:
kø̜̄rǝf (L217p Meerlo),
mand:
mant (L217p Meerlo)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
mangel (L217p Meerlo)
|
Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18924 |
manier |
manier:
manier (L217p Meerlo)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
kreupelen:
kreupele (L217p Meerlo)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mekiere (L217p Meerlo),
schelen:
schille (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|