18020 |
niezen |
niesten:
nieste (L217p Meerlo)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nīptaŋ (L217p Meerlo)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
met lengteteken op de tweede a
das niks wärd (L217p Meerlo)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
nippen:
nippe (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30213 |
nok |
vorst:
ǝt ˲vǭrst (L217p Meerlo)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kermisbed (L217p Meerlo)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20810 |
nootmuskaat |
muskaat:
bəsxōͅt (L217p Meerlo),
notemuskaat:
nōtəbəsxōͅt (L217p Meerlo)
|
muskaat || muskaatnoot
III-2-3
|
21348 |
nors |
kortaf:
kortaf (L217p Meerlo),
spinnorrig:
vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 270): spinnorrig, korzelig, kregel. Enne spinnorrigen dónder: een kregelig iemand, speciaal een vrouw of meisje.
spinorrig (L217p Meerlo),
zuur:
zoer (L217p Meerlo)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)] || onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
afslaan:
eigen spellingsysteem
afsloan (L217p Meerlo)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
bast:
eigen spellingsysteem
bāst (L217p Meerlo)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|