21847 |
aanhoudend vragen |
zaniken:
zanike (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21707 |
aankondigingskastje |
kastje:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
’t kèsje (L217p Meerlo)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21872 |
aanrekenen |
aanschrijven:
ənschrieve (L217p Meerlo)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
riege (L217p Meerlo)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaien (L217p Meerlo)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ánstīrǝ (L217p Meerlo)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
18970 |
aanstoot geven |
aanstoot geven:
anstoeët gève (L217p Meerlo)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33335 |
aanwerven van personeel |
op daghuur gaan:
ǫp daxhȳr gǭn (L217p Meerlo),
zich verdoen:
zex vǝrdun (L217p Meerlo)
|
I-6
|
24977 |
aanwezigheid |
daar zijn:
der zīēn (L217p Meerlo)
|
de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18813 |
aanwijzen |
aanwijzen:
anwieze (L217p Meerlo)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|