33039 |
steel van de zicht |
gewerf:
gǝwɛrǝf (Q099p Meerssen),
kraan:
krān (Q099p Meerssen),
steel:
štēl (Q099p Meerssen)
|
Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
sjteel (Q099p Meerssen)
|
steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kole (Q099p Meerssen),
kool:
vette koal (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt u de vette kolen? [N 104 (2000)] || kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
steenzweer:
sjteinzjwêr (Q099p Meerssen)
|
steenpuist [SGV (1914)]
III-1-2
|
29963 |
steiger |
stelling:
štęleŋ (Q099p Meerssen)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
24976 |
steil, sterk hellend |
steil:
sjteĭl (Q099p Meerssen)
|
steil [SGV (1914)]
III-4-4
|
17820 |
steken |
steken:
sjteke (Q099p Meerssen)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
21421 |
stelen |
stelen:
sjteele (Q099p Meerssen)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
29127 |
stelknop |
regelaar:
ręjgǝlē̜r (Q099p Meerssen)
|
Houten schroef aan de voorzijde in het blad van de driepoot van het spinnewiel die dient om de spanning van de snaar te regelen. [N 34, B10]
II-7
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
Slechts twee keer is een tegenstelling ontstaan tussen Nederlands-Limburg en de Voerstreek enerzijds, en Oud-Belgisch-Limburg anderzijds:
stempelen (Q099p Meerssen)
|
stempelen
III-3-1
|