| 34625 |
met de kar achteruit rijden |
terug-op gaan:
trygǫp gōǝn (L424p Meeswijk)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
| 34623 |
met de kar rijden, iets vervoeren |
varen:
vārǝ (L424p Meeswijk)
|
Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.]
I-13
|
| 33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ stōǝn (L424p Meeswijk),
bereklauw staan:
bē̜rǝklau̯ stōǝn (L424p Meeswijk)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
| 33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) breed staan:
bręi̯t stōǝn (L424p Meeswijk),
(te) wijd staan:
wyt stōǝn (L424p Meeswijk)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
| 33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (L424p Meeswijk),
scharren:
šarǝ (L424p Meeswijk)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
| 33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
klatsen:
klatsǝ (L424p Meeswijk)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
| 22641 |
met een drijftol spelen |
kokkerellen:
kokerellen (L424p Meeswijk)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
| 22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doppen (L424p Meeswijk),
doͅpə (L424p Meeswijk)
|
Doppen: 2. Met een "dop [tol]"spelen, tollen. || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
| 17946 |
met grote stappen lopen |
greiden:
greeje (L424p Meeswijk),
stappen:
stapə (L424p Meeswijk),
treden:
treeje (L424p Meeswijk)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 17945 |
met kleine stapjes lopen |
dabberen:
i.e. lopen van kleine kinderen.
deͅbərə (L424p Meeswijk)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|