e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fokzeug kweekzoog: kwē ̝ksō ̝ǝ.x (Meeswijk) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fonkelen, flonkeren flonkeren: flonkeren (Meeswijk) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fopspeen lots: lotsj (Meeswijk), lótsj (Meeswijk) fopspeen || fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] III-2-2
forsgebouwde koe koe van een stuk: kō van ɛi̯ støk (Meeswijk) [N 3A, 141a] I-11
framboos framboos: frambuəs (Meeswijk) framboos I-7
franje franjel: fraanjelen (Meeswijk), frān`əl (Meeswijk) afhangende draad aan een boordsel || bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-1-3
fret fret: putorius furo  frɛt (Meeswijk) fret III-4-2
fruit eten knatsen: knatšə (Meeswijk), snageren: snāgərə (Meeswijk), snuiveren: snøͅi̯vərə (Meeswijk) knappend opeten van onrijp, hard fruit || onrijp fruit eten || veel fruit eten III-2-3
fuik fuik: fūk (Meeswijk) Fuik: 1. Langwerpig gevlochten vistuig met steeds nauwer wordende afdelingen, waarvan de laatste gesloten is. III-3-2
gaan gaan: gaon (Meeswijk) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2