e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huid vel: vel (Meeswijk), ət feͅl (Meeswijk) huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huidschilfers schelpen: šølpə (Meeswijk), schilfers: schilfers (Meeswijk) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huilen beuken: cf. Schuermans s.v. "beuken"p. 49  bêûkə (Meeswijk), huilen: ūūlə (Meeswijk) schreien, wenen || wenen van pijn III-1-4
huislook vetplant: veͅtplā.nt (Meeswijk) vetplant III-4-3
huismus, mus mus: m‧øͅs (Meeswijk), IPA; omgesp.  møš (Meeswijk) huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus III-4-1
huisraad, inboedel meubilair: mø&#x0304bəlēͅr (Meeswijk) meubilair III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vl‧ēx (Meeswijk) vlieg III-4-2
huiszwaluw zwalbertje: zwelberke (Meeswijk) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren rijderen: rijere (Meeswijk), schuiveren: schoevere (Meeswijk), šuvərə (Meeswijk) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig rijderachtig: rijerechtig (Meeswijk), schruwelachtig: schroevelechtig (Meeswijk), schuiverig: šuvərəx (Meeswijk) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2