e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te groot zijn flodderen: floͅdərə (Meeswijk) in slappe plooien neerhangen III-1-3
te klein zijn te strang zijn: B.v. van schoenen.  stra:ŋ (Meeswijk) nauwsluitend, strak, spannend III-1-3
teek teek: tēək (Meeswijk) teek, schaapsluis III-4-2
teelballen, testes bollen: bø̜l (Meeswijk), kloten: klūǝtǝ (Meeswijk) [JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38] I-9
teeldriftig driftig: driftig (Meeswijk) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.] I-12
teellid schacht: šax (Meeswijk), šaxt (Meeswijk) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teelzak buidel: byi̯.ǝl (Meeswijk) [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38] I-9
teen teen: tiən (Meeswijk), tīən (Meeswijk) teen [N 10b (1961)] III-1-1
teentreder teenganger: tīǝngaŋǝr (Meeswijk), trippelaar: trepǝlē̜r (Meeswijk) Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b] I-9
tegelijkertijd galopperen en draven klabetteren: klabɛtǝrǝ (Meeswijk), springer: spreŋǝr (Meeswijk) Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e] I-9