e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kegel kegel: kɛigəl (Meeuwen) Kegel: figuur van het kegelspel. III-3-2
kegelbaan kegelbaan: Ss. sub kegelen.  kegelbaan (Meeuwen), kegelsbaan: Ss. sub kegelen.  kegelsbaan (Meeuwen) [Kegelbaan]. III-3-2
kegelbal kegelbal: Ss. sub kegelen.  kegelbal (Meeuwen), kegelsbal: Ss. sub kegelen.  kegelsbal (Meeuwen) [Kegelbal]. III-3-2
kegelen kegelen: gəkɛ.igəlt wɛ.rtər ne.tmi.ə (Meeuwen), kegelen (Meeuwen, ... ), keigele (Meeuwen), kèigele (Meeuwen), 059 diabolo  kegelen (Meeuwen), Ss. kegel(s)bal, kegel(s)baan.  kɛigələ (Meeuwen) De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)] || Kegelen. || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keigels (Meeuwen), kègels (Meeuwen) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: Ki-jk dèè hèèt ziêker water inne kalder: zijn broekspijpen zijn te kort  kalder (Meeuwen), keller: kaller (Meeuwen), kalər (Meeuwen, ... ) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
keldergat kellerkot: kalərky(3)̄t (Meeuwen) keldergat III-2-1
kennen kennen: kinnə (Meeuwen), kunnen: Es ¯r mich zi-jne naam neet gezagd hauw, zuiw ich hem neet miêr gekandsj (of herkandsj)höbbe  könne (Meeuwen) kennen III-1-4
kerel kerel: det is eine ruwe kèrel (Meeuwen), kèrel (Meeuwen), kɛ.l (Meeuwen) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1
keren draaien: dręjǝ (Meeuwen), drɛi̯ǝ (Meeuwen), omdraaien: omdręjǝ (Meeuwen) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7