e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeispaan spaan: ps. omgespeld volgens RND!  spōͅn (Meeuwen) het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)] III-3-1
roek zaadkraai: zoadkrej (Meeuwen) roek III-4-1
roep- en lokwoord voor de eend wiele: welǝ (Meeuwen) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roepen roepen: rōpən (Meeuwen), schreeuwen: schreeuwen (Meeuwen, ... ) op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen [ZND m] III-3-1
roepen van de hengst naar de aankomende merrie joechelen: joxǝlǝ (Meeuwen), ruppelen: rø̜pǝlǝ (Meeuwen) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roepnaam van de hond zoek: sòk (Meeuwen) lokroep ve hond III-2-1
roeren roeren: reere (Meeuwen), reeren (Meeuwen), roere (Meeuwen) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roerzeef passe-vite: pasviet (Meeuwen), pas˃vit (Meeuwen), pazviet (Meeuwen) een roerzeef of een doordrukzeef (met schroef) in de keuken || pureestamper of knijper || roerzeef III-2-1
roest roest: roͅs (Meeuwen), ròs (Meeuwen) roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roestplek ijzermaal: i-jzermoal (Meeuwen, ... ), iezermoël (Meeuwen), roestplek: rosplek (Meeuwen), roͅsplek (Meeuwen), roestvlek: roestvlek (Meeuwen), spot: spot (Meeuwen) ijzermaal || roestplek [ZND 36 (1941)] || Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] || roestvlek in bijvoorbeeld linnengoed III-2-1