e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buren (ww.?) naburen: ps. omgespeld volgens RND!  nōͅbərə (Meeuwen) buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1
burgemeester burgemeester: ps. omgespeld volgens RND!  beͅrgəmeͅi̯stər (Meeuwen) het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1
buskruit poeder: pujer (Meeuwen, ... ), ps. omgespeld volgens RND!  pyjər (Meeuwen) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel geharkte aren krombussel: kro.mbęsǝl (Meeuwen) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel kort stro krombussel: kro.mbęsǝl (Meeuwen) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bęsǝl (Meeuwen), schoof: šǫu̯f (Meeuwen), šǫű.f (Meeuwen) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder soutien (fr.): sətjae (Meeuwen) bustehouder III-1-3
buur nabuur: ps. omgespeld volgens RND!  nōͅbər (Meeuwen) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman gebuur: gəboor (Meeuwen), gəbōēr (Meeuwen), nabuur: naobər (Meeuwen), noèber (Meeuwen), nōͅbər (Meeuwen), ps. omgespeld volgens RND!  nōͅbər (Meeuwen) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || gebuur || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] || nabuur III-2-2, III-3-1
buurt geburen: ps. omgespeld volgens RND!  gəbūr (Meeuwen), gebuur: hè wuunt in də geboor (Meeuwen) het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1