e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
radio radio: ps. omgespeld volgens RND!  ra͂dijo (Meeuwen) een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)] III-3-1
radmaker radmaker: rātmē̜kǝr (Meeuwen) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel pluis: pluus (Meeuwen) Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] III-1-3
rafelen pluizen: [sic]  plyze (Meeuwen), rafelen: rafelen (Meeuwen), uitrafelen: uitrafelen (Meeuwen), ȳtrāfǝlǝ (Meeuwen) aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
rails rails (<eng.): rels (Meeuwen), ps. omgespeld volgens RND!  rēͅls (Meeuwen) de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] || rails [ZND 41 (1943)] III-3-1
ramen lappen kuisen: kuisen (Meeuwen), wassen: wassen (Meeuwen), (met spons)  wassen (Meeuwen), zemen: zemen (Meeuwen), (na het wassen, d.m.v. een zeem)  zemen (Meeuwen) Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] III-2-1
ramen van een hangende steiger hangbokken: haŋbęk (Meeuwen) De winkelhaakvormige ramen waarmee een hangende steiger wordt gevormd. Zie ook Van Keirsbilck II, pag. 224 s.v. 'Paard', 'peerd': ø̄Een kloek winkelhaakvormig raam, dat met een haak of met koorden langs den muur gevestigd is, in uitspringende richting gelijk eene console en dient, bij een hangende steiger, om den planken vloer te dragen.ø̄ [N 32, 8b] II-9
rammelaar konijnsrekel: kni-jnsrèkel (Meeuwen), mannetje: mɛnəkə (Meeuwen), rammelaar: rammelaar (Meeuwen), ook haas  remmelèèr (Meeuwen), rongelaar: rongelaar (Meeuwen) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1, III-3-2
rammelen rammelen: ramələ (Meeuwen) een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)] III-4-4
rammenas rammenas: ramenas (Meeuwen) [ZND 41 (1943)] I-7