21209 |
radio |
radio:
ps. omgespeld volgens RND!
ra͂dijo (L364p Meeuwen)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32189 |
radmaker |
radmaker:
rātmē̜kǝr (L364p Meeuwen)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
pluis:
pluus (L364p Meeuwen)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
pluizen:
[sic]
plyze (L364p Meeuwen),
rafelen:
rafelen (L364p Meeuwen),
uitrafelen:
uitrafelen (L364p Meeuwen),
ȳtrāfǝlǝ (L364p Meeuwen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rels (L364p Meeuwen),
ps. omgespeld volgens RND!
rēͅls (L364p Meeuwen)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] || rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19433 |
ramen lappen |
kuisen:
kuisen (L364p Meeuwen),
wassen:
wassen (L364p Meeuwen),
(met spons)
wassen (L364p Meeuwen),
zemen:
zemen (L364p Meeuwen),
(na het wassen, d.m.v. een zeem)
zemen (L364p Meeuwen)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29986 |
ramen van een hangende steiger |
hangbokken:
haŋbęk (L364p Meeuwen)
|
De winkelhaakvormige ramen waarmee een hangende steiger wordt gevormd. Zie ook Van Keirsbilck II, pag. 224 s.v. 'Paard', 'peerd': ø̄Een kloek winkelhaakvormig raam, dat met een haak of met koorden langs den muur gevestigd is, in uitspringende richting gelijk eene console en dient, bij een hangende steiger, om den planken vloer te dragen.ø̄ [N 32, 8b]
II-9
|
19977 |
rammelaar |
konijnsrekel:
kni-jnsrèkel (L364p Meeuwen),
mannetje:
mɛnəkə (L364p Meeuwen),
rammelaar:
rammelaar (L364p Meeuwen),
ook haas
remmelèèr (L364p Meeuwen),
rongelaar:
rongelaar (L364p Meeuwen)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
ramələ (L364p Meeuwen)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramenas (L364p Meeuwen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|