22469 |
sliepuit |
jits, jits:
jiets jiets (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
sliep, sliep:
sliep sliep (L364p Meeuwen)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18022 |
slijm |
slijm:
sli.m (L364p Meeuwen)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32897 |
slijpzand, zavel |
zavel:
zīǝ.vǝl (L364p Meeuwen)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
20502 |
slikken |
slikken:
slikke (L364p Meeuwen),
slikken (L364p Meeuwen)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
bijdehand:
det is toch èè bi-jderhand jinske viêr zi-jne lèèfti-jd
bi-jderhand (L364p Meeuwen),
dèè mins is zuu bi-jterhand det hèè viêr alles drek ein oplossing vindsj
bi-jterhand (L364p Meeuwen),
gewiekst:
Det gewikst kèrelke kri-gt det waal kloar, zeeg doa mè ziêker van
gewikst (L364p Meeuwen),
knap:
knap (L364p Meeuwen),
pienter:
pienter (L364p Meeuwen),
rap:
rap (L364p Meeuwen),
slim:
slem (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
slim (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
uitgeslapen:
uitgeslapen (L364p Meeuwen),
vangig:
cf. Schuermans p. 773 s.v. "vangig"= bijv. verstandig. ("een vangige jongen")
vèngich (L364p Meeuwen),
vernistig:
men kan ook fernistig horen Eè vernistig kèrelke D‰¯s nûw ins echt vernistig bedacht
vernistig (L364p Meeuwen),
verklaring Kelchtermans p. 225: "...terug op firnamstig, firnamftig, ablaut bij ndl. vernuftig; ohd. firnumstig, firnumftig: J. Dupont in Leuv. Bijdr. Jg. XII, blz. 136
fərnistich (L364p Meeuwen),
vinnig:
venəx (L364p Meeuwen),
vinnig (L364p Meeuwen)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || gewiekst || handig, vinnig || slim || slim en levendig || slim, doortrapt || vernuftig, slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
slimmerik:
slemərek (L364p Meeuwen),
vinnige, een -:
een vinnige (L364p Meeuwen)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
slinken:
sliŋkə (L364p Meeuwen),
verminderen:
vərmenərə (L364p Meeuwen),
zakken:
zakə (L364p Meeuwen)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
slip (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Ss. slipjas.
slip (L364p Meeuwen)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || slip
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pinjas:
jas met panden
penjas (L364p Meeuwen),
pandenjas
penjas (L364p Meeuwen),
pitteleer (<fr.):
pitəlɛ:r (L364p Meeuwen),
slipjas:
slipjas (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Ss. sub slip.
slipjas (L364p Meeuwen),
zwaluwenstaart:
zwaluwenstaart
zwaleftestart (L364p Meeuwen),
zwaluwstaart
zwaleftestart (L364p Meeuwen)
|
het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] || pitteleer: kort jasje || slipjas
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
get:
Fr. guêtre.
gɛt (L364p Meeuwen)
|
lederen slobkous
III-1-3
|