24387 |
vis, algemeen |
vis:
vös, ook mv. (L364p Meeuwen),
vɛs (L364p Meeuwen)
|
vis
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
gaard:
gèèrd (L364p Meeuwen),
hengel:
heŋəl (L364p Meeuwen),
lijn:
lijn (L364p Meeuwen),
visgarde:
visgeert (L364p Meeuwen),
vislijn:
vĕslijn (L364p Meeuwen),
vislijn (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || hengel || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || vishengel
III-3-2, III-4-2
|
23067 |
visnet |
net:
nɛt (L364p Meeuwen)
|
Net: vanggereedschap van jagers en vissers.
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vɛsə (L364p Meeuwen)
|
Vissen.
III-3-2
|
24427 |
vissen, ww. |
vissen:
vɛsə (L364p Meeuwen)
|
vissen (ww)
III-4-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lijn (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Verklw. vlk\\
vlāi̯ (L364p Meeuwen),
Vlade (koek) en vlaeye: Gooj vlaai is dun van lèèr en dik van smiêr: een goed gevulde taart dient goed gevuld te zijn op een dunne onderlaag
vlaai (L364p Meeuwen)
|
platte en ronde taart || vla
III-2-3
|
21017 |
vlaai met puddingvulling |
pappevlaai:
Gooj pappevlaai moet zeen: dun van lèèr en dik van smiêr
pappevlaai (L364p Meeuwen),
puddingenvlaai:
Ich lösde waal èè stèkske poddinge vlaai
poddinge vlaai (L364p Meeuwen)
|
puddingtaart || puddingvlaai
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spis (L364p Meeuwen),
Iêrs hauw ze einen dèk gemaakt en doanoa diêj ze doa de appelspi-js op
spi-js (L364p Meeuwen)
|
spijs, belegsel van een taart || taartvulsel
III-2-3
|