21703 |
buren (ww.?) |
naburen:
ps. omgespeld volgens RND!
nōͅbərə (L364p Meeuwen)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
ps. omgespeld volgens RND!
beͅrgəmeͅi̯stər (L364p Meeuwen)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
poeder:
pujer (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen),
ps. omgespeld volgens RND!
pyjər (L364p Meeuwen)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
krombussel:
kro.mbęsǝl (L364p Meeuwen)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
krombussel:
kro.mbęsǝl (L364p Meeuwen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bęsǝl (L364p Meeuwen),
schoof:
šǫu̯f (L364p Meeuwen),
šǫű.f (L364p Meeuwen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sətjae (L364p Meeuwen)
|
bustehouder
III-1-3
|
21702 |
buur |
nabuur:
ps. omgespeld volgens RND!
nōͅbər (L364p Meeuwen)
|
iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gəboor (L364p Meeuwen),
gəbōēr (L364p Meeuwen),
nabuur:
naobər (L364p Meeuwen),
noèber (L364p Meeuwen),
nōͅbər (L364p Meeuwen),
ps. omgespeld volgens RND!
nōͅbər (L364p Meeuwen)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || gebuur || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] || nabuur
III-2-2, III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
ps. omgespeld volgens RND!
gəbūr (L364p Meeuwen),
gebuur:
hè wuunt in də geboor (L364p Meeuwen)
|
het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|