30344 |
duimsteen |
spoorsteen:
spȳrstęjn (L364p Meeuwen)
|
Stuk hardsteen waarin de duim voor raam- of deurhengsels is bevestigd. Vgl. afb. 56. Zie voor het woorddeel 'toren-' ook de toelichting bij het lemma 'Duim'. [N 32, 13b; monogr.]
II-9
|
24921 |
duin |
berg:
bèrch (L364p Meeuwen),
duin:
duin (L364p Meeuwen),
zandheuvel:
zandheuvel (L364p Meeuwen)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
riŋə (L364p Meeuwen)
|
Ringen: vogels van een ring voorzien.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dui.vəkūii (L364p Meeuwen),
duivekuui (L364p Meeuwen),
dűvǝkű̄i̯ (L364p Meeuwen),
duivenspijker:
dűvǝspīkǝr (L364p Meeuwen),
spijker:
Spijker: mnl. spîker = laat-lat. spîcarium (korenschuur): bergzolder, graanzolder.
spikər (L364p Meeuwen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] || Spijker: duiventil.
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
spijker:
spi.kər (L364p Meeuwen),
spikǝr (L364p Meeuwen),
val:
val (L364p Meeuwen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dol:
dil (L364p Meeuwen),
duizelig:
duzəlig (L364p Meeuwen)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeling:
dizəliŋ (L364p Meeuwen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
jinkerke (L364p Meeuwen)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
21794 |
dulden |
uitstaan:
uitstaan (L364p Meeuwen),
y(3)̄tsty(3)̄n (L364p Meeuwen),
verdragen:
verdragen (L364p Meeuwen)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19311 |
durfal |
held:
een held (L364p Meeuwen),
kadee:
kadēͅ (L364p Meeuwen)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|