e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duimsteen spoorsteen: spȳrstęjn (Meeuwen) Stuk hardsteen waarin de duim voor raam- of deurhengsels is bevestigd. Vgl. afb. 56. Zie voor het woorddeel 'toren-' ook de toelichting bij het lemma 'Duim'. [N 32, 13b; monogr.] II-9
duin berg: bèrch (Meeuwen), duin: duin (Meeuwen), zandheuvel: zandheuvel (Meeuwen) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duiven ringen ringen: riŋə (Meeuwen) Ringen: vogels van een ring voorzien. III-3-2
duivenhok duivenkooi: dui.vəkūii (Meeuwen), duivekuui (Meeuwen), dűvǝkű̄i̯ (Meeuwen), duivenspijker: dűvǝspīkǝr (Meeuwen), spijker: Spijker: mnl. spîker = laat-lat. spîcarium (korenschuur): bergzolder, graanzolder.  spikər (Meeuwen) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] || Spijker: duiventil. I-6, III-3-2
duivenslag spijker: spi.kər (Meeuwen), spikǝr (Meeuwen), val: val (Meeuwen) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duizelig dol: dil (Meeuwen), duizelig: duzəlig (Meeuwen) hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizeling, duizeligheid duizeling: dizəliŋ (Meeuwen) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizendschoon jonkertje: jinkerke (Meeuwen) duizendschoon (Dianthus barbatus L.) III-2-1
dulden uitstaan: uitstaan (Meeuwen), y(3)̄tsty(3)̄n (Meeuwen), verdragen: verdragen (Meeuwen) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
durfal held: een held (Meeuwen), kadee: kadēͅ (Meeuwen) iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4