17651 |
achterste |
achterste:
āchterste (L265p Meijel),
gat:
gat (L265p Meijel),
kont:
kont (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
26854 |
achterste schot van de kar |
achterste schot:
āxtǝrstǝ šot (L265p Meijel)
|
Door middel van scharnieren kan men het achterschot omhoog laten gaan. [I, 95d]
II-4
|
19445 |
achteruit |
buitenplaats:
butjəplats (L265p Meijel),
erf:
erf (L265p Meijel),
hup-terug:
høp tryx (L265p Meijel),
plaats:
plats (L265p Meijel),
terug-hup:
tryx øp (L265p Meijel)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
aachterutj gao (L265p Meijel),
terug uitlopen:
təruch utj lôepə (L265p Meijel),
wijken:
wieke (L265p Meijel),
wieken (L265p Meijel)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slǭ (L265p Meijel)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterste bred:
āxtǝrstǝ bret (L265p Meijel),
achterste schot:
āxtǝrstǝ šot (L265p Meijel)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
aars:
Scheldwoord.
lek me de aars (L265p Meijel),
bats:
bats (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
batterij:
batterēi (L265p Meijel),
batterij (L265p Meijel),
blinkerd:
blinkert (L265p Meijel),
prot:
preut (L265p Meijel)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
30101 |
achterwerkers |
binnenwerkers:
benǝwɛ̄rǝkǝrs (L265p Meijel)
|
Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.]
II-9
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterstel:
achterstél (L265p Meijel),
achterwiel:
aachtərwĭĕl (L265p Meijel)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25967 |
achtkant |
achtkanter:
āxkantǝr (L265p Meijel)
|
Algemene benaming voor een achtkante molen. De achtkant kan gedekt zijn met riet, planken, asfalt etc. en behoort tot de bovenkruiers. Zie ook afb. 35. [N O, 32g]
II-3
|