e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterste achterste: āchterste (Meijel), gat: gat (Meijel), kont: kont (Meijel, ... ) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)] III-1-1
achterste schot van de kar achterste schot: āxtǝrstǝ šot (Meijel) Door middel van scharnieren kan men het achterschot omhoog laten gaan. [I, 95d] II-4
achteruit buitenplaats: butjəplats (Meijel), erf: erf (Meijel), hup-terug: høp tryx (Meijel), plaats: plats (Meijel), terug-hup: tryx øp (Meijel) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan achteruitgaan: aachterutj gao (Meijel), terug uitlopen: təruch utj lôepə (Meijel), wijken: wieke (Meijel), wieken (Meijel) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achteruittrappen slaan: slǭ (Meijel) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterste bred: āxtǝrstǝ bret (Meijel), achterste schot: āxtǝrstǝ šot (Meijel) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk aars: Scheldwoord.  lek me de aars (Meijel), bats: bats (Meijel, ... ), batterij: batterēi (Meijel), batterij (Meijel), blinkerd: blinkert (Meijel), prot: preut (Meijel) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)] III-1-1
achterwerkers binnenwerkers: benǝwɛ̄rǝkǝrs (Meijel) Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.] II-9
achterwiel van een fiets achterstel: achterstél (Meijel), achterwiel: aachtərwĭĕl (Meijel) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1
achtkant achtkanter: āxkantǝr (Meijel) Algemene benaming voor een achtkante molen. De achtkant kan gedekt zijn met riet, planken, asfalt etc. en behoort tot de bovenkruiers. Zie ook afb. 35. [N O, 32g] II-3