22014 |
duivenmand |
duivenmand:
dūvǝmānt (L265p Meijel),
mand:
mānt (L265p Meijel)
|
Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.] || Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)]
II-12, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelker:
doevemelkers (L265p Meijel),
hobbyman:
hoͅbiman (L265p Meijel),
sportvlieger:
sportvlīgər (L265p Meijel)
|
een persoon die duiven houdt alleen voor zijn plezier? [N 93 (1983)] || Hoe heet de persoon die duiven houdt om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
opening:
ōpəneŋ (L265p Meijel),
til:
til (L265p Meijel)
|
de inrichting met platform waarlangs de duiven het hok in- en uitgaan (pier, til)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22080 |
duiventoren |
duiventoren:
dūvətorə (L265p Meijel)
|
een duiventoren (op vroegere kasteel- of kloosterhoeven)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doĕvin (L265p Meijel),
duivin (L265p Meijel),
wijfje:
wiefke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dan werre ge dol (L265p Meijel),
dor zorre ge dŏl van wère (L265p Meijel),
dŏl (L265p Meijel),
duizelig:
deusjelig (L265p Meijel),
deuzelich zin (L265p Meijel),
duzelig (L265p Meijel),
duzjelig (L265p Meijel),
verduizeld:
hij hi me verduzjeld geslage (L265p Meijel)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeligheid:
deuzjəlichétj (L265p Meijel),
duizeling:
deuzjəling (L265p Meijel)
|
duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
duizendblad:
duizendblad (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)]
I-5, III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duzjendpoeèt (L265p Meijel),
duzjentpoe:t (L265p Meijel),
duzjentpoeët (L265p Meijel)
|
duizendpoot || duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
WLD \'vroeger in iedere tuin, vooral langs het pad\'
jøŋkərkəs (L265p Meijel),
lievermannetje:
eigen spellinsysteem
líevermennekes (L265p Meijel)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|