18258 |
hoge hoed |
hoge hoed:
hoehge hoed (L265p Meijel),
hoge zijden:
hoe:ge zije (L265p Meijel),
hoeëge zéjje (L265p Meijel)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || hoge hoed, gedragen bij rouwgelegenheden
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge hoed:
hoehge hoed (L265p Meijel),
hoge zijden:
hoe:ge zije (L265p Meijel),
hoeëge zéjje (L265p Meijel)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || hoge hoed, gedragen bij rouwgelegenheden
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
huǝgǝ [klomp] (L265p Meijel),
schippersklomp:
šepǝrs[klomp] (L265p Meijel)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
hoge klomp:
hoëg klump (L265p Meijel),
schippersklomp:
sjippersklomp (L265p Meijel)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
botje:
botjes (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
rijgschoen:
riegsjoen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
elastiekbottine:
eləstikbotinə (L265p Meijel)
|
Een bottine waarvan het overleer uit een stuk bestond. Aan beide zijden van de schoen was een lap elastiek verwerkt. Zie tek. 206c (eenstuksbottine, elastiekbottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
laars:
laarze (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hogen:
huuge (L265p Meijel),
hûugə (L265p Meijel),
ophogen:
óphûugə (L265p Meijel)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] || het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hogen:
hygə (L265p Meijel)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21966 |
hok om te paren |
bovenhok:
buuvehok (L265p Meijel),
kweekhok:
kwēkhoͅk (L265p Meijel)
|
een hok speciaal om er te paren en te broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|