18968 |
konkelen |
bekonkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
bekonkelen (L265p Meijel),
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
kónkələ (L265p Meijel)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespele (L265p Meijel),
smĭĕspələ (L265p Meijel),
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
smoezen (L265p Meijel)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33399 |
kooi voor mestvarkens |
varkenskooi:
vɛ̄rkǝskǫi̯ (L265p Meijel)
|
Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c]
I-6
|
19904 |
kook |
marmiet:
koperen ketel voor op het vuur met hengel
marmit (L265p Meijel)
|
marmiet [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
33356 |
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning |
voorhuis:
vørhøš (L265p Meijel),
voorstal:
vørštal (L265p Meijel)
|
De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a]
I-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fernusj (L265p Meijel),
fərnusj (L265p Meijel)
|
Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32480 |
kookketel voor wissen |
varkensketel:
vɛ̄rkǝsketǝl (L265p Meijel)
|
De ketel waarin de grauwe wissen gekookt worden. In Uikhoven (Q 13) worden de wissen alleen besproeid met kokend water. [N 40, 19; monogr.]
II-12
|
19526 |
kookpot |
ijzeren ketel:
iszjere kittel (L265p Meijel),
keteltje:
kittelke (L265p Meijel),
kookpot:
kookpŏt (L265p Meijel),
marmietje:
(vroeger)
marmietje (L265p Meijel),
pappot:
pappot (L265p Meijel),
pot:
pŏt (L265p Meijel)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
kooksel
kooksəl (L265p Meijel),
zooi:
zooij (L265p Meijel)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofdje:
hutje (L265p Meijel),
uhtje (L265p Meijel),
kool:
Helden
kŭŭəl (L265p Meijel),
Meijel
koḷ (L265p Meijel),
moes:
mŏĕs (L265p Meijel)
|
[N Q (1966)]Hoe noemt u: de kool in het algemeen (kol, kóél, kapp\\s) [N 71 (1975)]
I-7
|