e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opklaren lichter worden: leechter wèère (Meijel), opklaren: opklaore (Meijel), opkloare (Meijel), ŏpklaore (Meijel), optrekken: optrekke (Meijel) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
oplegger oplegger: oplɛgǝr (Meijel) Belangrijk werktuig voor de turfgraver. De kruk, steel en spade zijn van hout, waarbij steel en spade uit één stuk zijn gemaakt. De steel is ongeveer 50 cm lang. Op het houtwerk van de spade zit een stalen bek geklonken. Met de oplegger licht de turfgraver de turven uit de bank. [II, 40a] II-4
opleppen opleppen: oplɛpǝ (Meijel) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opleren opleren: oplīərə (Meijel) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)] III-3-2
opletten opletten: oplette (Meijel), opletten (Meijel), óplittə (Meijel), oppassen: oppasse (Meijel) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
oplettend waakzaam: waakzaam (Meijel) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: gɛlt upma.kə (Meijel), opmakə (Meijel), opmākǝ (Meijel) Algemene benaming, in het bijzonder de sierkrans opvullen met bloemen. [N 61, 17e; N 61, 21e] || geld opdoen (opmaken) [RND] II-7, III-3-1
opmaken van staart en manen vlechten: vlɛ̄xtǝ (Meijel) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnaaisel opnaaiseltje: opnɛjsǝlkǝ (Meijel) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opper hoop: (mv)  hȳp (Meijel), huist: hust (Meijel) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3