e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenborstel borstel: bōrstəl (Meijel), schoenborstel: sjoenborstel (Meijel, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || De borstel voor het poetsen? [N 60 (1973)] III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): sjoehn (Meijel), sjoen (Meijel) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen blinken zwart verven: zwart vɛ̄rəvə (Meijel) Hoe zegt u: We zullen de schoenen (althans bepaalde delen [N 60 (1973)] III-1-3
schoenen poetsen finishen (<eng.): fenešə (Meijel), ophalen: ophālə (Meijel), poetsen: poetse (Meijel, ... ), sjōēn poetsə (Meijel), schoenen poetsen: sjōēn poetsə (Meijel), schoenen wiksen: sjōēn wiksə (Meijel), wiksen: sjōēn wiksə (Meijel), wikse (Meijel, ... ) Hoe noemt u een laatste poetsbewerking van de schoen met borstels en zachte doeken om hem zijn diepste glans te geven? (ophalen, siffen?) [N 60 (1973)] || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenfabriek schoenmakerij: šunmākǝrę̄j (Meijel) Het grote bedrijf waar men schoenen maakt. [N 60, 219c] II-10
schoenlade lade: lāj (Meijel) De lade of een van de laden in de werktafel. [N 60, 193b] II-10
schoenlepel schoentrekker: sjoehntrekker (Meijel), sjoentrekker (Meijel, ... ), sjoentrékker (Meijel) lepelvormig voorwerp, gebruikt om schoenen aan te trekken || schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenmaker reparateur: repǝratø̄r (Meijel), schoenmaker: šunmākǝr (Meijel), šunmę̄kǝr (Meijel), schoester: šustǝr (Meijel), šutsǝr (Meijel) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersgereedschap schoenmakersgereedschap: šunmākǝrsgǝretšap (Meijel), schoenmakersgerei: šunmākǝrsgǝręj (Meijel) Algemene benaming voor schoenmakersgereedschap. [N 60, 221b] II-10
schoenmakershamer schoenmakershamer: šunmākǝrshamǝr (Meijel) De algemene schoenmakershamer die men voor een groot aantal bewerkingen gebruikt. Doorgaans heeft de schoenmaker twee hamers: een grote om het geweekte zoolleer te kloppen en de hakken toe te slaan en een minder grote voor het nagelen en andere bewerkingen. Beide hamers zijn rond van kop en breed van bek. De kop mag echter niet te bolrond zijn, omdat men daarmee niet overal het zoolleer even vast en effen kan kloppen en men daarmee niet goed kan nagelen (Dierick, pag. 84). Volgens de informant van Q 253 heeft de schoenmaker meestal alleen maar de typische schoestershamer. Hij beschrijft die als volgt. De scherpe kant is ongeveer 4 mm dik en 25 tot 30 mm breed, gebogen. Die kant versmalt tot op een 15 mm, verbreedt ter hoogte van het oog en loopt in een ronde of de achthoekige vorm uit naar het vlak, een soort paddestoel met ongeveer 35 mm doorsnede, lichtjes bolrond. De hamer is over zijn geheel gebogen. Hij heeft een lengte van 18 tot 25 cm en weegt tussen de 400 en de 600 gram. De steel is niet langer dan 16 tot 20 cm. Zie afb. 8. [N 60, 183a] II-10