22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
tupə (L265p Meijel)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29391 |
toer |
toer:
tūr (L265p Meijel),
toertje:
tȳrkǝ (L265p Meijel)
|
Geplooid lint met witte of licht-rose bloemen bezet dat over de muts werd gedragen. In Meijel waren het dubbele linten. Vaak ging de benaming toer over op hele muts. Het verspreidingsgebied van de toer is voornamelijk Noord-Limburg. Vergelijkbaar met de toer is de Noordbrabantse poffer. [N 61, 2a A; monogr.]
II-7
|
21438 |
toeslag |
opgeld:
opgeld (L265p Meijel),
toeslag:
toeslach (L265p Meijel)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
lei:
lei (L265p Meijel)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19261 |
toestemming |
toestemming:
toestemming (L265p Meijel),
verlof:
vərlof (L265p Meijel)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28234 |
toevoergalerij |
h.t.:
h.t. (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
Galerij die in hoofdzaak wordt gebruikt voor de aanvoer van materiaal. De woordtypen "kopstrek" (Q 117a, 121c), "kopvoie" (K 361), "kopgalerij" (L 417), "kop" (Q 12) en "kopbouveau" (L 286) duiden erop dat de toevoergalerij zich aan het boveneinde van de pijler bevindt. Het woordtype "H.T." (L 265, Q 33) is een afkorting voor "houttoevoer". [N 95, 373; monogr.; N 95, 280 add.]
II-5
|
34444 |
toggenburger |
toggenburger:
tǫkǝbørgǝr (L265p Meijel)
|
Geitenras, genoemd naar de Zwitserse streek Toggenburg. [N 77, 70]
I-12
|
19663 |
toilet |
huisje:
hø̄škə (L265p Meijel),
schijthuisje:
šetjhø̄škə (L265p Meijel)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
21215 |
tolboom |
slagboom:
slagbaom (L265p Meijel),
tolhek:
tolhekke (L265p Meijel)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
tolbaas:
tolbaas (L265p Meijel)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|