21391 |
uitleggen |
langer maken:
laŋǝr mākǝ (L265p Meijel),
uitleggen:
utjléggə (L265p Meijel),
utlegge (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
wijder maken:
wetjǝr mākǝ (L265p Meijel)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
II-7, III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
befke (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
frontje:
fruntje (L265p Meijel),
er staat een vraagteken bij
fruntje (L265p Meijel)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nûûjə (L265p Meijel),
uitnodigen:
utnödige (L265p Meijel),
verzoeken:
verzuke (L265p Meijel),
vərzūūkə (L265p Meijel)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
(het) lijf uitgooien:
ǝt lif øtjgǫjǝ (L265p Meijel)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
31062 |
uitpoetsen |
uitpoetsen:
øtjputsǝ (L265p Meijel)
|
Het met diverse uitpoetsmiddelen bewerken van de schoenen of polijsten van de randen. [N 60, 131b]
II-10
|
31064 |
uitpoetsinkt |
uitpoetsinkt:
øtjputseŋkt (L265p Meijel)
|
Leersmeersel dat in recentere tijd het zwartsel is gaan vervangen. De woordtypen wasinkt en was wijzen erop dat de uitpoetsinkt in deze gevallen op een basis van was berust. [N 60, 132b; N 60, 132a]
II-10
|
31144 |
uitpoetsmachine |
uitpoetsmachine:
øtjputsmǝšin (L265p Meijel)
|
De machine waarmee men poetst. Meestal is deze gecombineerd met de schuur- en schrooimachine. De informant van Q 253 geeft de volgende beschrijving van een poetsmachine: "De machine bestaat uit een geraamte met een elektrisch aangedreven as van ongeveer 1,50 m lengte met een stel borstels en daarachter en daaronder stofafzuigkappen. Op de as zijn, om de zowat 15 cm, verschillende rollen gemonteerd. Meestal gaat het om een stalen borstel, een of meerdere schuurrollen, een rol bestaande uit op elkaar geperste leerschijven, een gewone borstel, een rol van op elkaar geperste schijven uit doek. Op ieder uiteinde van de as is er telkens een frees om de randen van de schoen te effenen." Zie ook het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243a]
II-10
|
31068 |
uitpoetswas |
kantenwas:
kantǝwas (L265p Meijel)
|
De zwarte, bruine of gele was waarmee men de hakken en zijkanten van zolen inwrijft. Het is het laatste werk dat een schoenmaker aan de schoenen te doen heeft: het uitpoetsen van het onderwerk. [N 60, 134a]
II-10
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
uitsjelden (L265p Meijel),
utjsjelde (L265p Meijel),
uitsliepen:
utjslĭĕppə (L265p Meijel)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32482 |
uitschieten |
uitlopen:
øtjluǝpǝ (L265p Meijel)
|
De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25]
II-12
|