17575 |
weerborstel |
borstel:
bōrstǝl (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
weerborstel:
wèrboorstel (L265p Meijel)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wèrlīchte (L265p Meijel),
wérleechte (L265p Meijel),
wérleechtə (L265p Meijel),
⁄t wèrleecht (L265p Meijel),
⁄t wérlicht (L265p Meijel)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
werleecht (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
wèrleecht (L265p Meijel),
wèrlicht (L265p Meijel),
wérleegt (L265p Meijel),
wəerlicht (L265p Meijel)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wēr (L265p Meijel)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
sterk in de muil:
stɛrǝk en dǝ mūl (L265p Meijel),
stijfmuil:
stifmūl (L265p Meijel)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23708 |
weesgegroet |
ave maria:
ave maria (L265p Meijel),
weesgegroet:
wēsgəgrut (L265p Meijel)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23719 |
weesgegroetkralen |
weesgegroetjes:
wēsgəgrutjəs (L265p Meijel)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wɛx (L265p Meijel)
|
weg [RND]
III-3-1
|
27095 |
weg langs de hoofdvaart |
dijk:
dik (L265p Meijel),
paardsweg:
pęrswęx (L265p Meijel)
|
[II, 97a; N 69, 26a]
II-4
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
bijlenmannetjes:
bielemenkes (L265p Meijel)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|