24511 |
boomstronk |
post:
de post (P045p Meldert)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
nuts:
nøi̯ts (P045p Meldert)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bonǝ (P045p Meldert),
boon:
bon (P045p Meldert),
būǝn (P045p Meldert)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
26141 |
borst |
borst:
bø̜st (P045p Meldert)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
bøͅstəl (P045p Meldert)
|
borstel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bøst (P045p Meldert)
|
een borst [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
%%voor de fonetische documentatie wordt verwezen naar het lemma BORSTRIEM%%
[borstriem] (P045p Meldert)
|
I-10
|
33968 |
borsttuig |
hondsgetuig:
hondsgetuig (P045p Meldert)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bos (P045p Meldert),
bǫs (P045p Meldert)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (P045p Meldert),
struif:
strof (P045p Meldert)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|