19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
oud
sjöpke (L383p Melick)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34236 |
droge koe |
guste koe:
gø̜stǝ ku (L383p Melick)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
donk:
doŋk (L383p Melick),
horst:
hǫrs (L383p Melick)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L383p Melick)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
de wolke traeke euver (L383p Melick),
’t wéér traek euver (L383p Melick)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xštǭn (L383p Melick)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
klits:
klitsj (L383p Melick)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
blauwe druifjes (L383p Melick)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
klam (weer):
klam (L383p Melick),
miezerig (weer):
miezerig wéér (L383p Melick),
nat (weer):
nāt (L383p Melick),
waterkoud (weer):
waterkaat (L383p Melick)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
drukte (zn.):
drûkte (L383p Melick)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|