33496 |
schil van een vrucht |
schil:
eigen spellingsysteem
sjèl (Q034p Merkelbeek)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
sjíefer (Q034p Merkelbeek)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21440 |
schimpen |
schimpen:
sjimpe (Q034p Merkelbeek)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25045 |
schitteren |
flikkeren:
flikkere (Q034p Merkelbeek),
schitteren:
sjittere (Q034p Merkelbeek)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
šōən (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjokkel (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek,
Q034p Merkelbeek)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjokkele (Q034p Merkelbeek)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21427 |
schoolhoofd |
grote meester:
gröetemeester (Q034p Merkelbeek)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
šōəndoxtər (Q034p Merkelbeek),
snaar:
bij oude mensen in gebr.
šnōar (Q034p Merkelbeek)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
zwegermoeder:
šwēgərmōədər (Q034p Merkelbeek)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|