e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Merkelbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schil van een vrucht schil: eigen spellingsysteem  sjèl (Merkelbeek) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schilfer schilfer: sjíefer (Merkelbeek) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schimpen schimpen: sjimpe (Merkelbeek) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schitteren flikkeren: flikkere (Merkelbeek), schitteren: sjittere (Merkelbeek) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoenen (mv.) schoenen (mv.): šōən (Merkelbeek) Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] III-1-3
schommel schokkel: sjokkel (Merkelbeek, ... ) Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)] III-3-2
schommelen schokkelen: sjokkele (Merkelbeek) Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schoolhoofd grote meester: gröetemeester (Merkelbeek) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoondochter schoondochter: šōəndoxtər (Merkelbeek), snaar: bij oude mensen in gebr.  šnōar (Merkelbeek) schoondochter [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonmoeder zwegermoeder: šwēgərmōədər (Merkelbeek) schoonmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2