28694 |
sikkel |
zekel:
zēkǝl (Q034p Merkelbeek)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
eigen spellingsysteem
sjalot (Q034p Merkelbeek)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (Q034p Merkelbeek)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (Q034p Merkelbeek)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwə (Q034p Merkelbeek),
slaan:
sjlaon (Q034p Merkelbeek),
šlōan dich ŏŭm də óərə (Q034p Merkelbeek),
šlòaə (Q034p Merkelbeek)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
moeg:
meug (Q034p Merkelbeek),
slaap:
sjlaop (Q034p Merkelbeek)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] || Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17871 |
slag |
klats:
klatsj (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
slag:
sjlaag (Q034p Merkelbeek)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sjlek (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
sjlekkenhuske (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
adder:
eigen spellingsysteem
adder (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|