20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
reutele (Q034p Merkelbeek)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinke (Q034p Merkelbeek)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q034p Merkelbeek)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
cörner (Q034p Merkelbeek)
|
Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
21866 |
hogen |
opbieden:
opbeije (Q034p Merkelbeek),
opjagen:
opjage (Q034p Merkelbeek)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hogen:
huuege (Q034p Merkelbeek)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hōəməl (Q034p Merkelbeek),
hommer:
eigen spellingsysteem
hooëmer (Q034p Merkelbeek)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
knab:
knap (Q034p Merkelbeek)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19782 |
hondenhok |
hondsbacht:
hunš˂bax (Q034p Merkelbeek)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|