20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
juŋ (Q034p Merkelbeek),
liefste:
leefste (Q034p Merkelbeek)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
jong:
juŋ (Q034p Merkelbeek),
verloofde:
verloofde (Q034p Merkelbeek)
|
(Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)] || verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q034p Merkelbeek),
meidje:
meedje (Q034p Merkelbeek)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
kinbak:
kinbakke (Q034p Merkelbeek)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18232 |
juweel |
diamant:
diamant (Q034p Merkelbeek)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (Q034p Merkelbeek, ...
Q034p Merkelbeek),
kinnebak:
kìnəbàk (Q034p Merkelbeek)
|
kaak [DC 02 (1932)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kinbak:
kinbak (Q034p Merkelbeek)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krabbe (Q034p Merkelbeek)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
22392 |
kaart met prentje |
schildje:
sjildje (Q034p Merkelbeek)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
kopen:
kope (Q034p Merkelbeek)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|